Anarchos ook aanvangsloos Door PeterDembski
|
Anarchos ook aanvangsloos. Auteur: Peter Dembski… uit: Anarchismus maart 2003/277 Graswurzelrevolution.
Nederlandse vertaling uit Duits door drs. Ida C.J. Lamers-Versteeg Op de vraag ’Wat is anarchisme?’, wordt meestal wel met verwijzing naar de betekenis van het Griekse woord ’anarchia’ (heerschappij-loos) geantwoord . In de gangbare naslagwerken wordt net zo gehandeld. Slechts in weinig gevallen verneemt de verder zoekende iets meer over deze woordkeus. Jochem Schmück maakt in zijn artikel ’Anarchie, Anarchist, Anachisme’ in het Lexicon van de Anarchie op de uitleg van ’anarchisch’ als ’aanvangsloos’ opmerkzaam.Hij noemt Parmenides en enkele kerkvaders als gebruikers van het bijvoegelijk naamwoord ’anarchos’[1] Hij heeft daarvoor teruggegrepen op oudere woordenboek artikelen van Gerd Irrlitz2 en Ulrich Dierse3, die dit betekenisspoor gevolgd waren. Inderdaad kan iemand die met filosofie- en theologie historische discussies niet vertrouwd is, deze gedachtengangen nauwlijks volgen.. Daarom wil ik de poging doen ’anarchos’ in de zin van ’aanvangsloos’ in een samenhang te zetten waarin het 2500 jaar lang ook furore maakte. Eerst iets over de bestanddelen van het woord: ’an’ als voorvoegsel is een afkorting van het voorzetsel ’aneu’ en betekent ’zonder’. Zonder is een privatie, m.a.w. dit voorvoegsel drukt een ’roof’, een verlies van iets waar dit voorzetsel voorstaat. De begrip ’arche’ is meer-dimensionaal en kan in materiele zin ’(oer)substantie’ betekenen, in tijdelijke/temporele zin ’aanvang’, in kausale zin ’grond’ en in modale zin ’heerschappij’, ’principe’.4 De voor-sokratische filosofen hebben zich over de oerstoffen(archai), als voorwaarden van het ZIJN, gedachten gevormd en waren tot verschillende uitkomsten gekomen. Voor Thales was dat: het water, voor Anaximander: het grenzenloze, voor Anaximenes: de lucht, voor Herakleitos: het vuur, voor Empedokles: de vier elementen voor, water, aarde en lucht. Tot Parmenides, de eerste bekende gebruiker van ’anarchos’ in de betekenis van ’aanvangsloos’, verklaart Gerd Irrlitz: ’In de filosofische vraag naar de ’arche’ lag oorspronkelijk een vraag naar de uit leiding/besturing ontsprongen ordening van de natuur besloten. Als Parmenides het ZIJN ’anarchon’ (eindigend op: on=onzijdig, os=mannelijk (P.Dembski) noemt, dan geeft hij het aan als buiten de gewoonlijke orde-denkbeelden liggend. Het heeft geen aanvang, geen scheppende en heersende leiding…. Dit betekende een daadwerkelijke ’omwenteling van denkwijze’….Parmenides zuivert het Zijns-begrip onderscheiden van de traditionele aanvangs-, sturings- en ordeningsbegrippen… .Parmenides’ gedachte van de aanvangsloze ZIJNDEN breekt met de….traditionele opvatting dat ZIJN een aanvang heeft en dat deze oorsprong tegelijk meer is dan aanvang/begin, als voorgevormd patroon of structurerende heerschappij/leiding.5 Zijn leerling Zeno van Elea vertegenwoordigde het inzicht dat macht (hier:heerschappij/leiding) slechts over de lichamen en de uiterlijke dingen kan worden uitgeoefend, nimmer over de geest. Hiermee werd een denken ontwikkeld, dat zijn voorwaarden blijvend bevraagt; de geest bevrijdt zich van de macht. Parmenides’ leerling Melissos leerde: het Al is oneindig. Over de goden dient men niets te beweren, want ze zijn onkenbaar. Toen dus later bij Aristoteles het begrip ’anarchos kosmos’ (aanvangsloze wereld) opdook 6, kon dat dus als een niet door een schepper geschapen wereld gelden. Aristoteles zelf nam een ’onbewogen beweger’ aan, wellicht een godsvoorstelling. In de Septuaginta, het Griekse Oude Testament, duikt het begrip ’anarchos’ niet op. In het Hebreeuws komen derrivaten van ’Q.d.m.’ het meest de aanvangsloze voorstelling nabij.7 In de theologische discussie van het vroege Christendom gold ’anarchos’ als titel Gods. God alleen is aanvangsloos8 in tegenstelling tot zijn geschapen werken, die een aanvang hebben. Maar wat is er dan met zijn Zoon, die zo luidt de Bijbel toch een mens geworden is. Kan een mensgewordene aanvangsloos zijn? De uitleg hierover vond tussen twee tendensen plaats. Voor de een was Jezus een ’schepsel’ en ’maakwerk’ van God, dat slechts een mens was en zich daarom aan God onderordenen moest (Subordinatianismus).9Voor de ander was Christus wezensgelijk met God, dus gelijk van rang. Het Concilie van Nicea 325 voteerde voor de tweede gedachte. Het verklaarde: niet slechts de Vader, maar ook de Zoon is ’anarchos’.10Hier werd in plaats van de platonistische voorstelling van de Godwording van de mens11 de bijbelse ’God-evenbeeld-achtigheid’geprefereerd12. De orthodoxe (juiste/rechte mening) kant zette zich door, dit tegen de Ariaanse (genoemd naar haar bekende vertegenwoordiger:Arius). In de socialistische geschiedenis beschouwing werd de Ariaanse kant dikwijls verheerlijkt.13De Hongaarse (!) anarchist Schmitt Jenö Henrik (=Eugen Heinrich Schmitt) schat de Niceense gelijkheid in rang tussen Vader en Zoon in als ’gelijkberechtiging van priestermacht met keizerlijke macht’.14 Dit wordt anders gezien door Pierre Joseph Proudhon, schepper van het politieke anarchisme-begrip. Hij leerde oud-Grieks in de school van Besancon en heeft als typograaf theologische teksten gedrukt. Aan hem werden zelfs door Jacques Paul Migne drukkorrecties van Griekse kerkvaders opgedragen. Te weten dus ook het bronmateriaal van de Niceense anarchos-discussie.15 Proudhon hield het genomen besluit te Nicea voor de juiste beslissing. De Niceense bisschoppen zouden , volgens hem, meer genialiteit hebben getoond dan Arius en zijn hele bende. Dit omdat deze bisschoppen ’de verwoording van de algemene voorstelling ten aanzien van het hoogste goed’ verbonden met ’zijn geschiktheid om uit zijn abstractie naar buiten te treden, zich te verwerkelijken, zich te verpersoonlijken¸ zich te tonen en zich als een tot een tot al onze zintuigen toegankelijke openbaring te incarneren’. 16 Keizer Constantijn had gehoopt dat met de beslissing van Nicea rust komen binnen de theologische woordenwisseling. Echter de Arianen gaven niet op en zorgden ervoor dat hun theologisch tegenpartij, bisschop Athanasius herhaaldelijk in ballingschap moest. Intussen voerde Keizer Julianus Apostata zelfs de voor-Christelijke culten weer in. Toch onder Theodosius werd het Christendom in zijn orthodoxe vorm tot Staatsreligie. Inderdaad werden debatten geworsteld om de juiste/ware wereldbeelden. De neo-Platoonse filosofen van de Academie concurreerden met de Christelijke theologen, waarbij de Christenen zo goed leerden van hun tegenpartij(?/ zelfde religie), dat het tot op heden moeilijk is om teksten bijeen te voegen uit de tijd van deze breuk. Johannes Philoponos b.v. ontwikkelde zeer veel verstandelijk inzicht ten aanzien van het sferische model (kogel- of schaal) van Aristoteles, maar diens ’anarchos kosmos’ (s.o.) wees hij af. Immers: ’voor hen die, die haar (de wereld) als aanvangsloos aanvaarden, wordt ook de uitspraak , dat God niet haar schepper is, mogelijk.17 Daarmee is het verwijt van atheïsme gedocumenteerd, dat in overeenkomstige vorm Keizer Justitianus van dienst is geweest om de Academie in 529 n. Chr. te sluiten. Filosofen zoals b.v. Simplikios vluchtten naar Perzië, zonder inderdaad hun rust te vinden (Simplikios heeft ons de anarchos-voorstelling van Parmenides overgeleverd). Wilden filosofen noch verder werken, dan bleef hen niets anders over dan hun problemen met Christelijke terminologie te onderzoeken: aan de andere kan was het de Christen nauwelijks mogelijk zich zonder filosofische argumenten verstaanbaar te maken. Zo verhulde zich b.v. een tot op heden onbekende Christelijke filosoof in de naam Dionysios Areopagita, om over de on-vatbaarheid van God te disputeren. Zijn pseudoniem was vooropzettelijk, want in de Apostolische geschiedenis wordt een scène in Athene geschilderd, waarin Paulus op de Areopagus zijn toehoorders (o.a. Epikureërs en Stoïcijnen) over de onbekende/niet-kenbare God vertelt. Een zekere Dionysius, alsmede vermoedelijke echtgenote Damaris, hoorde hem aan en werd Christen.18 Deze Missie-situatie vergelijkt de filosoof met die van zichzelf en nam de naam van een bekeerling aan. In zijn werk ’Over der Goddelijke namen’, verklaart hij dat het onmogelijk is om over de essentiële God uitspraken te doen, omdat deze onkenbaar is en dus naamloos is. Toch dit zijn reeds uitspraken, ofschoon in negatieve beschrijvingen als ’onuitsprekelijk’, ’geluidloos’, ’aanvangsloos’.19 Deze manier van doen wordt daarom ook ’negatieve theologie’20genoemd. Hier recipiëerde Dionysios, via Plotinus en Proklos, Parmenides.21 Pseudo-(valse) Dionysios Areopagita is de eerste, van wie zij weten, dat hij het begrip ’hiërarchia’ (hieros=heilig) toepast. Hij verstaat onder kerkelijke hiërarchie een ontwikkelingsmodel voor mensen, wanneer zij zich op de hemelse hiërarchie, een theoriemodel, oriënteren. Voor Fritz Mauthner. de taalgeleerde en goede vriend van de anarchist Gustav Landauer, was Pseudo- Dionysios ’bijna een heiden, een scepticus, die van het Christendom slechts een paar formaliteiten en gebruiken bestaan liet, innerlijk echter het Christendom teruggaf wat in de neergang van de Patristiek(kerkvadertijd) zoek was geraakt: de Mystiek.’ 22 Hugo Ball, een verre bekende van Landauer uit Berlijnse dagen (1914/15), die deze in de Züricher anarchisten-scene introduceerde, stelt in zijn werk ’Byzantijns Christendom’ drie heiligenlevens voor. Bij de aanvang van het hoofdstuk over Dionysius Areopagita plaatst hij deze woorden:’Onze welvaart kan op geen andere wijze welslagen dan door de vergoddelijking van de geredden/bevrijden.’ 23 Toen Gustav Landauer in 1899 voor een half jaar in Tegel was geïnterneerd, verzocht hij dringend om een bruikbare vertaling van het werk van Pseudo-Dionysios. 24Hij las dan in de Dionysios-uitgave van Engelhardt, dat God al het denkbare niet niet-Is uit gebrek, maar uit onbegrijpelijke verhevenheid over/boven Alles. Overeenstemmend hiermee zijn er woordsamenstellingen met hyper (= boven, over,) en arche.(b.v. boven-aanvanglijke-aanvang).25 In ’Scepsis en Mystiek’, verklaart Landauer: ’….de geschiedenis van de wereldaanschouwingen, de filosofieën zowel als de religies, zouden in twee kampen verdeeld kunnen worden. Aan ene kant diegene die zich snel bij iets positiefs neerlegden: de priesters en de grondleggers van filosofische systemen als de betere en de filosofie-professoren als de minder goede. Aan de ander kant diegenen die hartstochtelijk naar rust verlangden maar door niets tot rust gebracht konden worden: de ketters, sektariërs en mystici. Er loopt een lijn, die bij de neo-Platonisten zeker niet begint maar voor de eerste keer vast te stellen is en dan in Dionysios Areopagita rond de 5e eeuw haar hoogtepunt vindt, in Scotus Eriugena in 9e eeuw haar tweede, en haar derde en hoogste top bereikt in de dan duurzaam de Scholastieken, Realisten en Pan-psychistische (Al-ziel) sekten van de middeleeuwen beroert, tot zij in Meester Eckhardt haar derde en hoogste top bereikt.’ 26 Niet in deze rij onopgemerkt kunnen blijven Nicolaus von Kues en Giordano Bruno. Cusanus ontwikkelde uit de negatieve theologie een ’geleerde onwetendheid’ (Docta ignorantia) en Bruno thematiseerde de oneindige(aanvangsloze) Kosmos, hetgeen hem in 1600 in Rome bij de Paus de verbrandingsdood schonk 27 Ook in de Islamitische kultuurkring was de aanvangsloosheid heftig omstreden. Filosofen als Al-Kindi, Al-Farabi en Ibn Sina (Avicenna) waren onderworpen aan de met de Staatsmacht verbonden theologen(Mutakallim), waarvan leider Al-Ghazali hiaten in hun filosofische argumentatie vond. 28 De gevolgen van de uitschakeling van de filosofische richting zijn in de Islam tot op vandaag te merken. In Byzantium werd de filosoof Johannes Italos in het jaar 1082 o.a. wegens vermeende bewering van de aanvangsloosheid van materie en Ideeën aangeklaagd, veroordeeld en in een klooster geplaatst. 29 Genoemd moeten ook worden mensen als Averroes, Maimonides.30Thomas van Aquino en Kant (Kritik der reinen Vernunft 2. Aufl., 1 Antinomie 31, die zich weliswaar theologisch positioneerden maar altijd nog een filosofisch alternatief voor denkbaar hielden.32 Engels werpt Dühring tegen slechts de theologische kant van de Kantiaanse Antinomie gerecipieerd te hebben en niet de bewering en het bewijs van het tegenovergestelde: ‘dat de wereld ten opzichte van de tijd geen aanvang en ten opzichte van de ruimte geen einde heeft. 33 Bij Bakoenin bevindt zich de uitspraak: ’De wereld bezit geen aanvang in de tijd en geen buiten-grenzen, maar existeert eeuwig en oneindig.’ 34 Zelfs nog in de 20e eeuw werd de filosoof Bertrand Russell, die verklaarde: ’wij hebben geen grond om aan te nemen, dat de wereld hoegenaamd een aanvang heeft… De idee dat alles een aanvang zou moeten hebben, ontspringt slechts uit de armoede van onze voorstellingskracht’ 35, na het bekend worden van zijn oproep tot aanstelling aan het New York City College, door protestants Episcopaal bisschop Manning kwaadaardig belasterd en in de pers als ’filosofisch anarchist’ betiteld. Er kwam een proces waarvan het oordeel verhinderde dat Russell een leerstoel kreeg.36 In de jongste tijd opgepakt werd de anarchie, in aansluiting bij Levinas, ingebouwd in een gedragsmodel van pro-socialiteit door sociaal pedagoog Eric Mürel, Door het opbreken van de innerlijke structuren, die tot dusver aan het verleden en aan principes gekoppeld zijn, worden voorwaarden voor de vrijheid van het Andere geschapen.37 Na de verwijzingen naar al deze Anarchologen van de filosofie-geschiedenis hoop ik, dat de toekomstige anarchie- receptie de aanvangsloosheid niet meer voor (waarde-) neutraal of onpolitiek zal houden.38 Een grondig onderzoek als het mijne zal zeker noch meer resultaten leveren, die dan concretere verklaringen over de functie van ’anarchos =aanvangsloos’ mogelijk maken. Auteur: Peter Dembski… uit: Anarchismus maart 2003/277 Graswurzelrevolution. [1] Jochen Schmück. Anarchie, Anachist und Anarchismus. In: Lexikon der Anarchie. Hrsg. V. Hans Jürgen Degen. Rosdorf. 1993 lf. S 1 2 Gerd Irrlitz. Anarchie von Anarchie. In: Das Fortleben altgriechischer Soziale Typenbegriffe in der deutschen Sprache. Hrsg. v. E. Ch. Weiskopf. Berlin 1981/ (-Sociale Typenbegriffe im alten Griechenland und ihr Fortleben in den Sprachen der Welt: Bd 5) S 191-234 3 Ulrich Dierse. Anarchie, Anarchismus. In Historisches Wörterbuch der Philosophie. Hrsg. v. J. Ritter. Basel 1971 S 267-294 4 Wilhelm Gemoll. Griechisch-Deutsches Schul-und Handwörterbuch. 9., durchges. u erw. Aufl. Wien. 1965 S 128. Art. Arche 5 Irrlitz. Anarchie. S. 199 f. 6 Aristoteles. De Coelo I, 10 279b. Dazu auh: Eduard Zeller. Über die Lehre ders Aristoteles von der Ewigkeut der Welt. Berlin 1878 7 q’d’m in der Bedeutung ’Urzeit’, ’Vorzeit’, ’das Früheste’. Wilhelm Genesius. Hebräisches und Aramaïsches Handwörterbuch über das alte Testament. 17 Aufl. Berlin u.a. 1962 S 701. Vielleicht knüpft Horst Stowasser daran, wenn er der Begriff ’Anarchie’ in der Beteutung ’Anfang’ (!) für biblisch halt und als Urzustand vor der Schöpfung gelten lässt. Horst Stowasser. Freiheit pur. Frankfort a. M. 1995. S 171/172. 8 Clemens Alexandrinus. Stromata 4. 25 162. S. 1 Origenes. Dialogus cum Heraclide 2,8. 9 Brief der Synode von Nizäa an die Ägypter. In Dekrete der ökumenischen Konzilien. Hrsg. Instituto per le scienze religiose Bologna. 3. Aufl. Paderborn u.a. 1998 S. 17. 10 Erklärung der 318 Väter. In: Dekrete der ökumenischen Konzilien. S. 5 Athanasius. Quaestiones aliae 785. 11 Platon. Phaidon. 78b-84b. 12 1. Mose. 1,26 13 Ludwich Büchner. Über die religiöse und wissenschaftliche Weltanschauung. Leipzig 1887. S. 37 f. 14 Eugen Schmitt. Die Kulturbedingungen der christlichen Dogmen und unsere Zeit. Leipzig. 1901. S. 96 15 Pierre Joseph Proudhon. Die Gerechtigkeit in der Revolution und in der Kirche. Hamb. & Zürich 1858. S. 266 16 Proudhon. Gerechtigkeit. S. 145. 17 Johannes Philoponus. De opificio mundi. Bd.o 18 Apg. 17, 16-34 19 Pseudo-Dionysius Areopagita. Die Namen Gottes. Stuttgart 1988. S. 53. 712 D 2. 20 Über die strukturelle Aehlichkeit einer anarchistischen Position mit der negativen Theologie, siehe: Michael Löwy. Erlösung und Utopie, Berlin 1997. Kapitel 5: ’Theologia negativa’und ’Utopia negativa’ Franz Kafka. S. 130. 21 Pseudo-Dionysius Areopagita. Über die mystische Theologie und Briefe. Stuttgart 1994. S. 89. Anm. 46) 22 Friz Mauthner. Wörterbuch der Philosophie. Bd. 2. München u. Leipzig 1910 S. 123. 23 Hugo Ball. Byzantinisches Christentum. 2. Aufl. Zürich und Köln 1958. S. 64. Dazu auch: Dionysius Dada Areopagita. Hugo Ball und die Kritik der Moderne. Paderborn. u. a. 1996. Cornelius Zehetner. Hugo Ball. Porträt einer Philosophie. Wien 2000. 24 Gustav Landauer – Fritz Mauthner Briefwechsel 1890-1919. Bearb. v. Hanna Delf, München 1994. S. 29. Brief Nr. 52 v. 13.12.1899. 25 Landauer-Mauthner-Briefwechsel. S. 248. Brief Nr. 428. Sept. 1911 (?). 26 Gustav Landauer. Skepsis und Mystik. Münster u Wetzlar 1978. S. 46. Dazu auch: Thorsten Hinz. Mystik und Anarchie. Meister Eckhart und seine Bedeutung im Denken Gustav Landauers. Berlin 2000. Joachim Willems. Religiöser Gehalt des Anarchismus und anachistischer Gehalt der Religion. Die jüdisch-christlich-abteistische Mystik Gustav Landauers zwischen Meister Eckhart und Martin Buber. Ulm 2001. In beiden letztgenannten Werken findet sich merkwürdigerweise kein expliziter Hinweis auf den Terminus ’anfangslos’, obwohl auch Meister Eckhart damit arbeitet. (Hinz, Mystik. S. 221. ’den unanfanänglichen Anfang)’. Weitere Hinweize auf die Verbinddung von Mytik Und Anarchismus finden sich bei: Klaus Samuel Davidowicz. Gershom Scholem und Martin Buber. Die Geschichte eines Missverständnisses. Neukirchen 1995. S. 71:’Wie Buber glaubte auch Scholem, dass das Wesen des Judentums in der Vielfalt von irrationalen anarchistischen Strömungen läge.’ Davidowicz glaubt ohne eine Anarchismus-Definition auskommen zu können. 27 Angelo Mercati. Il sommario del processo di G. Bruno. Citta del Vaticano 1942. Anne Eusterschulte. Giordano Bruno zur Einführung. Hamburg 1997. S. 112. ff. 28 Moses Worms. Die Lehre von der Anfangslosigkeit der Welt bei den mittelalterlichen Philosophen des Orients und ihre Bekämpfung durch die arabischen Theologen (Mutakallimun). Münster 1900. 29 Perikles Joannou. Christliche Metaphysik in Byzanz. Bd. 1. Die Illuminationslehre des Michael Psellos und Joannes Italos. Ettal 1956.ll 30 Wolfgang Stürner. Friedrich II. Teil 2. Darmstandt 2000. S. 395 31 Julius Ebbinghaus. Kants Beweis der Anfangslosigkeit der Welt in der ersten Antinomie. In: Melanges Joseph Marechal. Tomus 2. Brussel 1950. S. 396-407 32 Anton Antweiler. Die Anafngslosigkeit der Welt nach Thomas von Aquin und Kant. Trier 1961. S. 148. Ff. 33 Karl Marx. Friedrich Engels. Ausgewählte Werke in sechs Bänden. Bd. 5. 14 Aufl. Berlin. 1988. S. 57 34 Herbert Berger. Negative Kausalität. Soziale Welt bei Hume und Bakunin. Cuxhaven 1995. S. 159 u. Anm. 27 (S. 204/5). In einem Brief aus Dresden an seine Schwester Warwara im Juli 1842 erklärt Bakunin: ’Wenn sich das Humane in Dir nicht zur Schlichtheit gewandelt hat dann hesst es, dass sie Dir tatsächlich noch fern ist. Dazu bedarf er keines logischen oder theoretisch-religiösen Phantasierens über das Endliche und Unendliche – solche Dinge lassen sich allein mit Hilfe einer Tat erkennen.’ Michael Bakunin. ’Ich Michael Bakunin, der von der Vorsehung Auserkorene….’ Philosophische Briefe. Berlin. 1993. S. 125 35 Bertrand Bussell. Warum ich kein Christ bin. Reinbek 1968. S. 20. 36 Bertrand Russell. Warum. S. 223 ff. 37 Noch nicht erschienener Aufsatz von Eric Mührel in: Versuchung zum Guten. Hrsg. v. Hans-Jozef Buchkremer. Teil 2. Aachen 200X Vorlage aus: sowe.fho.embden.de/Mitarbeiter/muehrel/pub_anarchie.htm. 38 Leider noch nicht bei:Schmück (s.o.) S. 1. Ralf Burnicki. Anarchismus und Konsens. FfM 2002. S. 22. Gotelind Müller. China. Kropotkin & d. Anarchismus. Wiesbaden 2001. S. 17. http://theorderoftime.org/ned/leden/harry/pmwiki.php/Site/DrieLogoiEnDeWeerspiegeling
|