Beste medefilosoof,
Dit verhaaltje schreef ik eens rond 1979/80 en dat werd ook in de destijds bestaande ‘Humanist’ geplaatst. Ik wist toen niets van filosofie maar hoorde toevallig humanisten praten over Socrates. Later pas ben ik me in filosofie gaan verdiepen, zo rond 1983.
Maar als je goed kijkt herken je een voorafschaduwing van de Staat van de ons welbekende leerling van Socrates (ik had in die tijd nooit van Plato gehoord).
Maar zie de tragische menselijke ‘vrijheid’, door sommige filosofen de vrijheid van het “niet vastgelegde” dier genoemd. (o.a. volgens Nietzsche is reflecteren een last waarmee mensen als ‘zieke’ of ‘niet-vastgestelde dieren’ mee opgezadeld zijn en meent dat allen een Übermensch eigen waarden kan scheppen om vrij te kunnen zijn….). Maar wat is die vrijheid dan waard????????
Groetjes
Ida C.J. Lamers-Versteeg.
Verdriet en geluk, bouwstenen voor menswaardiger normen?
1980 Rotterdam I.C.J. Lamers-Versteeg |
De krant stond weer eens vol onheilsberichten, niets was vrolijk. Oorlog, ellende, het was om te huilen. Kunnen mensen dan geen vreedzame wereld bouwen met elkaar? Waarom dan toch niet, want ze hebben alle middelen om alles tot in de puntjes te regelen. Mensen in onze tijd hebben voldoende vernuft vergaard de laatste eeuwen om dit toe te passen tot elkanders welzijn en er is heus voldoende van alles voor iedereen. Waarom moeten mensen altijd oorlogen ontketenen als er ook vrede mogelijk is? Vrede is toch in het belang van allen en oorlog alleen in het belang van enkelen?
Door de eeuwen heen zijn veel mensen bezig geweest om samenlevingsvormen te ontwerpen waarin mensen gelukkig zouden kunnen zijn. Maar steeds leidden die ontwerpen tot onderdrukkende constructies die onvrede, verdriet, onrecht, ellende en strijd opleverden.
Ik legde de krant opzij en liep mijn tuintje in. En ondanks alle machteloze triestheid om alle oorlogen en menselijke ellende in deze wereld, voelde ik toch een flard van geluk.
Ik genoot van de heerlijke warme zon en de prachtige bloemen.
Vlak voor mijn voeten liep een nietig zwart miertje dat het ogenschijnlijk nogal druk had.
’Zo mier’, zei ik tegen hem, ’ heerlijk toch nietwaar dat lekkere warme zonnetje?’
Hij keek me verbaasd aan. ’Welk zonnetje, ik weet van geen zonnetje. Weet je dan niet dat wij mieren het altijd druk hebben en niet kunnen genieten van zoiets als een zonnetje?’
’Wat jammer’, zei ik, ’dus jij kan niet blij zijn met sommige dingen om je heen?’
’Nee’, zei hij, ’wij mieren hebben het veel te druk om te doen wat we moeten doen. Wij moeten onze Staat onderhouden.’
Ik was stomverbaasd en vroeg hem welke Staat hij dan wel bedoelde.
’Weet je wat’, zei hij en keek me eens oplettend aan. ’Ik zie wel dat jij graag de dingen om je heen wilt begrijpen. Dus kom maar eens mee met mij, dan kun je onze perfecte Staat eens bekijken.’
Ik was erg blij met deze spontane uitnodiging en volgde de kleine vriendelijk mier naar beneden.
Toen ik eenmaal aan het donker gewend raakte was ik sprakeloos van bewondering. Wat ik zag was bijna ongelofelijk. Ik ontwaarde de grote ingenieuze constructie waarin duizenden mieren druk in de weer waren met hun dagelijkse werk. Elk miertje had een eigen vaste taak. Er waren soldaten, die voor de verdediging van de orde te zorgen hadden. Er waren werkmieren, die net als mijn kleine vriend hadden te zorgen voor transport van voedsel en onderhoud van de constructie. Er was een koningin die onafgebroken eitjes produceerde en er waren verzorgsters, die druk in de weer waren met al die eitjes en met de pasgeboren miertjes. Er waren zelf boeren onder de mieren. Zij onderhielden hun vee in de vorm van bladluizen. De melk van die bladluizen zorgde voor een overvloed van suikerhoudend organisch voedsel voor het gehele mierenvolkje. Elke mier kende zijn taak en week daarvan niet af. Overal was aan gedacht en alles was perfect georganiseerd.
Ik vroeg mijn begeleider hoe lang deze perfecte Staatsvorm al functioneerde. ’Al miljoenen jaren’, antwoordde hij. ’Nooit is het anders geweest en het zal ook nooit anders worden. Wij zijn niet vrij en worden nooit vrij. Onze norm staat vast en zo is het goed.’
’Tsjonge’, zei ik geïmponeerd, ‘dit is werkelijk ideaal, want overal is alles goed verdeeld, niemand heeft hier teveel of te weinig.’ Ik wenste een ogenblik dat het bij de mensen net zo zou kunnen zijn als bij de mieren.
Ik vroeg aan mijn kleine vriend de mier of hij zich erg gelukkig voelde. Het moest toch heerlijk zijn om te leven zonder zorgen, voldoende werk en genoeg voedsel voor een ieder.
Weer keek hij me verbaasd aan. ’Gelukkig zei je toch? Wij weten echt niet wat dat is. Net zomin als verdriet, waar jullie zo vaak last van hebben, kennen wij het geluk dat jullie zo nastreven.
Jullie mensen hebben het ook zo vaak over goed en kwaad, mooi en lelijk en meer van dat soort dingen. Ik hoor jullie daar vaak over praten als jullie in de tuin zijn. Ik weet dan nooit waar jullie het precies over hebben. En eerlijk gezegd, ik heb het veel te druk om mij daarover druk te maken. Nee in onze Staat heerst tevredenheid en er is geen verdriet en onvrede dus naar geluk wordt niet verlangd, geluk is bij ons onbekend. Tevredenheid is bij ons de enige norm. Elke mier heeft zijn eigen taak in het handhaven van onze Staat. Dus daarbij hoort zowel het verdedigen als in stand houden van de interne orde. Vrede en oorlog zijn bij ons hetzelfde, we streven geen geluk na omdat we geen verdriet of andere emoties kennen. We zijn niet vrij, we weten niet beter, we zoeken niets anders… wij zijn tevreden zo, begrijp je me wel?’
Ik keek beduusd en kon geen antwoord verzinnen. ’Heus het is goed zo’, zei hij en keek me meewarig aan. ’De Staat handhaven is het belang van ons allen en individuele belangen bestaan bij ons niet. We zijn niet vrij zoals jullie en kunnen en willen niet zoeken naar andere normen. Maar jullie zijn vrij van tevredenheid, voor jullie verschilt het onwenselijke van het wenselijke, het kwade van het goede. Jullie kennen onvrede, verlangen, verdriet en streven naar bevrijding daarvan. Jullie noemen dat geluk, iets wat lijkt op onze norm van tevredenheid. Wij mieren zijn vastgelegd aan tevredenheid, terwijl jullie vrij zijn daar zelf vorm aan te geven.
’Tsja’, zei ik peinzend. ’Misschien heb je wel gelijk.’
Hij keek me bemoedigend aan, het leek waarachtig wel alsof hij medelijden met onze menselijke ’vrijheid’ had.
’Kom, ik ga maar weer naar boven’, zei ik. En ik bedankte mijn kleine wijze kameraad voor zijn rondleiding en zijn uitleg.
Ik ging welgemoed naar mijn eigen wereldje terug waarin verdriet en onvrede wel bestaan en waarin tevredenheid en geluk … op eigenwijze wijze kan worden vormgegeven.
Ik zag de bloemen en de zon, nam de krant weer op en peinsde over die merkwaardige ontmoeting.
Hij had gezegd dat we vrij zijn van tevredenheid en zelf naar een vorm van tevredenheid kunnen streven.
Misschien vormen verdriet en geluk wel de mentale bouwstenen voor menswaardiger normen!
Streven naar menswaardiger normen? Vrede in het belang van allen. Een moeilijke maar creatieve klus die levenslang zoeken waard is.